Forum071

‘Sterrenstad’ Leiden heeft een extra uitdaging als het gaat om de toekomst van kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. De Participatiewet is de opvolger van de wet werk en bijstand, de wet op de sociale werkvoorziening en de wet voor jonggehandicapten. In de naam van de wet ligt de pretentie besloten: er is voor iedereen plaats op de markt, mits met goede ondersteuning. En die pretentie zal ook voor ag-cliënten (arbeidsgehandicapten) gelden. Kan die pretentie worden waargemaakt? De status van Leiden als ‘sterrenstad’ maakt die intentie moeilijk.  

De sterrensteden 

Veertien jaar geleden voorspelde ‘urban scientist’ Richard Florida dat een handvol steden zouden bloeien door het aantrekken en binden van een hoogopgeleide, creatieve klasse. Politici en beleidsmakers liepen ermee weg. Zijn boek (‘The Rise of the Creative Class’) lag zoals dat heet, ‘op de nachtkastjes’ van de wethouders. Maar hij betuigt spijt. In zijn meest recente publicatie (‘The New Urban Crisis’) verklaart Florida dat hij te optimistisch is geweest. De steden hebben zich ontwikkeld tot ‘sterrensteden’: bastions van die hoogopgeleide creatieve klasse waarin steeds minder plek is voor minder bedeelde groepen bewoners. Het gaat kortom goed met deze steden, maar de toegankelijkheid voor nieuwkomers en kwetsbare groepen staat onder druk. Het zijn van een sterrenstad is geen onverdeelde lust. In Nederland onderscheiden we vijf steden met kenmerken van een ‘sterrenstad’: Amsterdam, Utrecht, Nijmegen, Groningen en … Leiden.  

Kenmerk: hoge productiviteit 

Onze regionale arbeidsmarkt is zeer competitief. De Leidse regio is welvarend en groeiend, maar die welvaart vergt een prijs. Die prijs is een hoge productiviteit. De markt is in zekere zin ook instabiel. Bedrijven komen en gaan. Over tien jaar zullen bedrijven een leidende rol spelen die nu nog niet eens bestaan. De ‘urban professional’ houdt het hoog competitieve leven vol door voortdurend aan zijn talent te werken. En de onzekerheid past hem ook als levensstijl: hij wil geen standaard loondienstomgeving. Er moeten avontuur en autonomie zijn in het leven, ook in het werk. Is het realistisch om te veronderstellen dat er in zo’n economie ruimte is voor en vraag naar mensen die begeleiding, stabiliteit en ondersteuning nodig hebben? 

Moeizame duurzame arbeidsbemiddeling 

De publieke arbeidsbemiddelaars zijn voor het plaatsen van kandidaten grotendeels afhankelijk van de goede wil van bedrijven. Bedrijven die breed in de samenleving willen staan en aandacht hebben voor diversiteit, inclusief mensen die begeleiding nodig hebben. Het leidt tot proefplaatsingen, tijdelijke aanstellingen, parttime-aanstellingen, stages. Die initiatieven brengen verbindingen tot stand tussen het bestand van werkzoekenden en de reguliere markt. Maar het komt maar heel weinig voor dat iemand uit het ‘granieten bestand’ een baan verwerft op de markt waarmee hij blijvend in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.  

Maatschappelijk ondernemen 

Er wordt zeker in de ‘sterrensteden’ vaak gewezen op het begrippenpaar SMO en MVO, sociaal-maatschappelijk ondernemen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Idee is dat er veel bedrijven zijn die zich graag met deze begrippen willen onderscheiden en in hun marketing willen aangeven breed in het leven te staan. Mogelijk zou juist in regio’s als 071 een consument zijn die dat waardeert en bereid is er een prijs voor te betalen. Maar bezien vanuit de motieven van de werkgever, zijn smo en mvo wankele bronnen voor beleid. Het lijkt op het sponsoren van cultuur en sport. Het hoort erbij, maar het raakt niet de kern van de bedrijfsvoering. Zeker wanneer een kwetsbare onderneming in het midden- en kleinbedrijf tegenslag in de markt ondervindt, neemt de competitiedruk toe en is er alleen aandacht voor de kern van de bedrijfsvoering.   

Competitiedruk versus begeleidingsbehoefte 

Recente rapporten maken het probleem nog eens extra duidelijk. Bij de plaatsing van een kwetsbare kandidaat is het uitgangspunt doorgaans dat hij ondersteuning moet krijgen om zich aan te passen aan de bedrijfsomgeving. Maar de afstand tussen een kandidaat en het reguliere functieprofiel in een bedrijf is vaak echt groot. Er is heel veel voor nodig om die afstand te overbruggen. De plaatsing blijkt alleen effectief bij het omdraaien van het uitgangspunt: niet de kandidaat, maar het bedrijf moet zich aanpassen. In het UWV wordt dat de ‘inclusieve arbeidsorganisatie’ genoemd. Is dat een in de 071-economie met de hoge competitiedruk wel een realistische vraag? Zijn de rust en de aandacht er wel voor? Of is er een andere manier om mensen die blijvend niet aan de hoge kwalificatie eisen op de regionale arbeidsmarkt kunnen voldoen toch duurzaam te laten participeren? Kennelijk is het nodig om een werkomgeving te scheppen die zich aan deze kandidaten aanpast, in plaats van andersom. Zo’n omgeving was er: de sociale werkplaats. Wellicht is de sociale werkplaats aan een herwaardering toe. Er is genoeg maatschappelijk nuttige arbeid te verrichten waar geen koopkrachtige vraag tegenover staat.  

Een andere vorm van solidariteit 

In de praktijk van nu zijn de publieke arbeidsbemiddelaars afhankelijk van bedrijven van goeden wille, die een vorm van solidariteit betrachten met kwetsbare stadgenoten. Het is niet helemaal vrijblijvend; op de achtergrond speelt de ‘dreiging’ van een verplicht quotum mee, wanneer ‘goodwill’ niet genoeg is. Misschien is een andere vorm denkbaar om de solidariteit van sterk met kwetsbaar op een niet-vrijblijvende manier vorm te geven: een belasting. Een afzonderlijke belasting voor alle bedrijven ter bekostiging van participatie van mensen die de productiviteitsdruk in een sterrenstad niet aankunnen en hun bijdrage kunnen leveren binnen de structuur van een goed toegeruste sociale werkplaats, maakt voor elk bedrijf inzichtelijk wat de solidariteit kost. Het vragen van draagvlak voor die belasting is wellicht een beter appèl op de bedrijven dan de combinatie van ‘goodwill’ met de dreiging van een quotum.  

Hoe kijkt jij vanuit je professie naar deze opgave? En de status van Leiden als sterrenstad?

Rob Manders, Bureau Blaauwberg

Lees ook het eerdere opiniestuk: Hoe ver gaat opleiden?